Vogel van de maand: de zwartkop
Inmiddels zijn de zwartkoppen in de achterliggende maand weer volop Nederland binnengevlogen. Het zijn trekvogels die overwinteren rond de Middellandse Zee, maar ook nog zuidelijker tot aan de evenaar. Het bijzondere van deze zangvogel is, dat de mannetjes en vrouwtjes duidelijk te onderscheiden zijn. Het mannetje heeft een donker petje, waaraan de soort zijn naam ontleent en het vrouwtje heeft een kastanjekleurig petje. Zwartkoppen vertoeven graag in gemengde loofvegetaties, dus parken passen helemaal in hun wensplaatje. Voorwaarde is dat er wel de nodige ondergroei met struiken aanwezig is, dus het verwijderen van struiken voor het ‘sociale veiligheidsgevoel’ past niet in het zwartkop-straatje. Ze zullen het dan snel voor gezien houden!
De zwartkop zingt veelvuldig onder het foerageren, maar is met het inmiddels uitgelopen blad lastig te vinden in de bomen en struiken. De zang doet erg denken aan de merelzang, maar dan in een hogere versnelling.
Het zijn echte insecteneters, waardoor ze aan het eind van de zomer ons land verlaten. Door de doorgaans zachte winters van de laatste jaren, blijven er nu ook enkele zwartkoppen overwinteren. Ze stappen van hun insectendieet dan over op bessen. Meestal zijn het mannetjes die tijdens de winter worden gezien.
Ze bouwen hun nest in struiken. Daarin wordt door beide geslachten gebroed, gedurende bijna twee weken. Het legsel bestaat uit 4 tot 5 eitjes. Na 10 tot 11 dagen verlaten de jongen al het nest en worden dan nog geruime tijd gevoerd. Soms beginnen zwartkoppen nog aan een tweede broedsel.
Het mannetje is overwegend grijs gekleurd, waarbij de bovendelen donkerder zijn dan de borst en buik. Bij het vrouwtje hebben vleugels en rug een meer bruine tint. De poten zijn bij beide donkergrijs.
Gelukkig is dit een vogelsoort die een heel stabiel beeld vertoont, ook in het Rembrandtpark. Hier broeden jaarlijks zo’n 30 paartjes zwartkoppen.
Vogel van de maand: de wilde eend
Wilde eenden vormen in de herfst paartjes, ze blijven dan bij elkaar totdat de jongen uit het ei kruipen. Daarna vormen de mannetjes vrijgezellengroepen, terwijl de vrouwtjes met hun jongen hun eigen weg zoeken.
Mannetjes en vrouwtjes zijn bij de wilde eend duidelijk van elkaar te onderscheiden. Dat heeft alles te maken met het broedproces. De wilde eend broedt op de grond. Het mannetje met zijn fraaie kleurentooi zou meteen in de gaten lopen op het nest. Hij neemt dan ook niet deel aan het bebroeden van de eieren. Wel waakt hij vaak in de buurt en waarschuwt het vrouwtje voor naderend gevaar. Met haar vlekkerig bruine verenkleed, vormt het vrouwtje veelal één geheel met de bodem. Zolang ze zich niet beweegt, zal ze onzichtbaar zijn voor een naderende vijand. De oranje poten, zitten veilig buiten het zicht bij de eieren. De enige verfraaiing die het mannetje en het vrouwtje gemeen hebben is de zg. vleugelspiegel. Dat is een paarsblauw verenvlak afgezet met een witte rand in het midden van de vleugel. Op de foto piept bij het vrouwtje net een stukje van die spiegel met het witte randje tevoorschijn.
Wilde eenden leggen zo’n 10-12 eieren, waaruit jongen met donsveren tevoorschijn kruipen. Ze komen kort na elkaar uit, doordat het vrouwtje pas na het leggen van het laatste ei met broeden begint. Als de jongen zijn opgedroogd gaan ze met moeder op stap naar het dichtst-bijzijnde water. Moedereend voert haar jongen niet, ze moeten zelf hun voedsel zoeken. Dat bestaat vooral uit insecten. Moeder zorgt alleen voor bescherming, maar gevaar schuilt overal; snoeken, ratten en grote meeuwen. Vooral die grote meeuwen die vroeger alleen in de winter in de stad kwamen, vormen tegenwoordig een groot gevaar voor jonge eendjes. Die grote meeuwen broedden voorheen in de duinen en dan met name op de Waddeneilanden, maar nu vissersschepen geen bijvangst meer overboord mogen zetten, krijgen die meeuwen een voedselprobleem als hun jongen groter en dus hongeriger worden. Ze ontdekten dat de stad niet alleen in de winter voedsel verschaft, maar ook in het broedseizoen een beter restaurant is dan de zee. Veel kleine pullen eindigen als snackje in een meeuwenmaag. Sinds de laatste 10-15 jaar zien we de wilde eendenstand dan ook langzaam dalen. Nu broeden die grote meeuwen vaak op platte daken in het Westelijk Havengebied. De jaarlijks dalende trend van de wilde eendenpopulatie is de reden geweest om 2020 uit te roepen tot het jaar van de wilde eend.
Jonge eendjes hebben nog geen waterdicht verenkleed en daarom moeten ze geregeld op de kant komen om hun veren te laten drogen, anders zouden ze verdrinken. De Amsterdamse grachten met hun hoge stenen kades, vormen voor jonge eendjes dan ook een groot gevaar als ze nergens uit het water kunnen komen om hun veren te laten drogen. Hier en daar hebben aanwonenden soms speciale eendentrappetjes langs de kade gemaakt, waar-door die jongen veilig uit het water op de kant kunnen komen.
Geregeld zie je ook wilde eenden met veel wit in hun verenpak of juist meer bruin op hun grijze delen. Zulke eenden worden soepeenden genoemd. Het zijn bastaarden van een gemengd paar wilde eend met een tamme eend. In het stadium van jong met donsveren kun je die soepeenden al herkennen, doordat ze veel geler tonen dan de rest van het span.
In de ruitijd, het wisselen van het verenpak, verliezen eenden al hun grote vleugelpennen binnen een paar dagen. Ze kunnen dan ruim 6 weken niet vliegen. Een gevaarlijke tijd vooral voor mannetjes eenden. De natuur helpt ze echter om veilig die periode door te komen. Voordat ze hun vleugelpennen verliezen, krijgen de mannetjes een tijdelijk bruin verenpak, waardoor ze er bijna als een vrouwtje uitzien. Alleen de snavel blijft geel en ook houden ze hun twee gekrulde staartveren. Door dat bruine verenpak heeft het mannetje in de vliegloze weken net zo’n mooie schutkleur als het vrouwtje. Zo kan hij veilig zijn vleugelpennen ruien, zonder ten prooi te vallen aan belagers. Als de vleugelpennen tegen het aanbreken van de herfst weer zijn uitgegroeid, verwisselt hij de bruine veren voor zijn fraaie mannetjeskleed. Dan gaan die mannetjes ook weer op zoek naar een vrouwtje, om een paar te vormen voor het volgende broedseizoen.
Jonge eenden hebben tot ze vliegvlug zijn allemaal een bruin verenkleed. Pas daarna ruien de jonge mannetjes hun bruine verenkleed en krijgen ze het fraai gekleurde verenpak van een mannetjes eend.
Vogel van de maand: de merel
De merel behoort tot de familie van de lijsters. In tegenstelling tot andere lijsterachtigen kun je bij de merel het vrouwtje en het mannetje goed van elkaar onderscheiden. De foto’s tonen het vrouwtje, dat geheel bruin gekleurd is, met een iets lichtere buikzijde. Het mannetje is geheel zwart met een oranje/gele snavel.
Merels zijn in Nederland standvogel, maar in de herfst komen er veel merels uit noordoostelijker streken naar ons land om te overwinteren. Als het winterweer zachter wordt, kunnen merels in februari al hun zang laten horen. Daarbij gaat het mannetje meestal op een hoge positie zitten. Die zang begint al een uur voor zonsopgang. In de lente gaan merels ook meestal met het invallen van de avondschemering zingen. Naast boomtoppen zien we ze dan vaak op lantaarnpalen en schoorstenen hun zang ten gehore brengen.
Tot 1900 was de merel voornamelijk een bosvogel, maar sindsdien is hij langzaam de bebouwde kom gaan opzoeken en tegenwoordig kun je hem in parken en tuinen in heel Amsterdam tegenkomen. Ze beginnen al vroeg in het voorjaar met de nestbouw. Het nest van deze vogels is een fraai vlechtwerk van grasstengels, dunne twijgen, mosjes en andere zachte materialen. De binnenkant bestrijken ze met vochtige aarde, zodat een stevig komvormig nest ontstaat. Daarin legt het vrouwtje dan 4 of 5 blauwe eitjes die overal kleine donkere vlekjes hebben. Na twee weken broeden, kruipen de jongen uit het ei en twee weken later verlaten ze het nest om nog wat onbeholpen met hun ouders op voedseljacht te gaan. De eerste tijd worden ze dan nog steeds door de oudervogels gevoerd.
Merels broeden nu zelfs soms in schuurtjes met een open verbinding naar buiten, waarbij een opgehangen helm dan benut wordt als bouwplaats voor het nest. Anders bouwt de merel het wel ergens op een plank. Ook in een balkonplantenbak kun je een merelnest aantreffen. Ze broeden meestal 2x, soms 3x per jaar.
Jonge merels lijken erg op hun moeder, maar ze hebben op de buik meer een vlekkenpatroon. Na de rui, krijgen ze hun eerste mannetjes- of vrouwtjes-uiterlijk. In hun eerste weken buiten het nest moeten ze ook leren reageren op vijanden. Menig mereljong wordt dan de prooi van een kat en ook het verkeer eist vooral onder jonge merels zijn tol.
Het voedsel van merels bestaat vooral uit regenwormen en bessen. Merels lopen veelal een paar passen over een gazon, houden vervolgens hun kop wat schuin, dit om regenwormen vlak onder het oppervlak te horen kruipen. Dan gaat pijlsnel de snavel de grond in en begint veelal een trek-kracht-oefening met die worm. Die komt dan vervolgens geheel of gedeeltelijk de grond uit en wordt gegeten. Tussen de strooisellaag zoeken merels veelal naar insecten en geleedpotigen, zoals pissebedden.
In de herfst en winter slapen merels vaak samen in kleine groepjes. Dit geeft meer veiligheid tegen belagers. Meer ogen en oren bespeuren sneller naderend gevaar.
T.R. van Dijk
Vogel van de maand: de winterkoning
Dit vogeltje heeft de bijnaam Klein Jantje, dat is niet verwonderlijk als je de twee na kleinste vogel in Nederland bent. Als je het geluid hoort dat dit vogeltje maakt, zou je niet denken dat het uit zo’n klein vogeltje komt. Hij kan dus met recht ‘een flinke bek’ opzetten, zie en beluister https://www.youtube.com/watch?v=88zu0EAEYEY . In het Rembrandtpark komen flink wat winterkoningen voor.
Het is, zoals de foto goed laat zien, een vogel in diverse bruintinten, afgewisseld met zwarte streepjes. Boven zijn ogen heeft hij een opvallend wit lijntje. Wat op de foto ook goed opvalt, is zijn staart. Meestal houden de winterkoningen hun staart recht omhoog, behalve als ze vliegen. Een andere vogel die dit gedrag vertoont, is het waterhoen.
De winterkoning dankt zijn naam aan het feit dat hij één van de weinige vogels is, die in de winter zingt. Dat heeft hij gemeen met de roodborst. Beide vogelsoorten hebben een winterterritorium. Dus moeten ze geregeld aan soortgenoten laten weten, dat die plek al bezet is. Winterkoningen zijn insecteneters en insecten zijn schaars in de winter. Een winterkoning wil de insecten in zijn territorium niet graag delen met een soortgenoot. Behalve insecten en hun larven en poppen, eten ze ook graag spinnen en allerlei kleine beestjes in de strooisel laag.
Winterkoningen zijn standvogels, d.w.z. dat ze het hele jaar in ons land blijven. Wel komen er in de herfst soortgenoten uit noordoostelijker streken in de nacht uren naar ons land, om aan de winter in hun geboorteland te ontsnappen. Winterkoningen houden zich graag op in de struiklaag en op de bodem. Het zijn geen uitgesproken bosvogels, want ze houden van open stukjes (die trekken ook meer insecten, dan een dicht bos). Zodoende kun je ze ook in tuinen met struiken en klimop aantreffen. Ze houden wel van de nabijheid van water. Wat dat betreft voldoet het Rembrandtpark aan al hun wensen.
Behalve een nest om in te broeden, bouwen winterkoningen ook z.g. ‘speelnesten’. De mannetjes bouwen meerdere nesten en het vrouwtje maakt dan de keuze waar ze haar eitjes legt. Ze legt er doorgaans zo’n zeven. Vaak broeden winterkoningen 2-3 keer per jaar. Dat is ook wel nodig om te overleven als soort, want in echte winters, en zeker die met sneeuw, sterven veel winterkoningen van honger en kou.
Vaak slapen ze met meerdere exemplaren bijeen in een speelnest. De nesten van een winterkoning zijn bolvormig met een openingsgat en vanbinnen bekleed met allerlei zachte materialen. Zo zijn ze dan ’s nachts beschermd tegen de ergste kou. In tegenstelling tot grotere vogels verliezen winterkoningen heel veel warmte en moeten dus flink eten gedurende de uren met daglicht om de lange winternachten te overbruggen. Door hun voedselkeuze zie je ze vrijwel niet op voedertafels, want dat aanbod voldoet niet aan hun menu.
Vogel van de maand: de koperwiek
De koperwiek is geen broedvogel in Nederland, maar een wintergast uit Noord- en Noordoost-Europa. Het is net als de merel en de zanglijster een lid van de lijsterfamilie.
Vanaf eind september beginnen de koperwieken ons land binnen te vliegen. Een aantal blijft hier de winterperiode hangen, maar het merendeel trekt door naar zuidelijker Europa of zelfs naar Noord-Afrika.
Van die trek is niet veel te zien, want het zijn echte nachttrekkers. Hun schrille hoge roep kun je gedurende de maand november heel vaak ’s nachts horen als ze met duizenden overtrekken. Door die nachtelijke trek ontlopen ze roofvogels en jagers, maar helaas worden er in Zuid-Europa veel koperwieken tijdens hun dagverblijf geschoten om geconsumeerd te worden.
De koperwiek dankt zijn naam aan het feit dat de onderkant van zijn vleugels een roodachtige kleur in de oksels te zien geeft. De foto geeft dat goed weer.
Van de zanglijster onderscheidt deze vogel zich door de doorlopende witte lijn boven zijn ogen. Net onder de vleugel komt in zithouding soms ook nog iets van dat roodachtige in beeld.
In de periode dat koperwieken in Nederland verblijven, zijn ze altijd in een groep bijeen. Ze zoeken vooral bessen, maar voeden zich onder de bomen en struiken ook met allerlei beestjes, zoals we dat ook van merels kennen. Net als de merels slapen ze in de herfst- en winterperiode in groepjes bijeen, vaak in groenblijvende struiken.
Als het in de winter gaat sneeuwen, vertrekken de koperwieken die in Nederland gebleven zijn, meestal meteen naar zuidelijker gebieden. In het voorjaar komen de zuidelijker doorgetrokken koperwieken ook weer door Nederland, op weg naar hun broedgebieden. De groepen zijn dan veel groter dan nu in de winter en soms gaan ze dan al met de hele groep hun zangkunsten ten gehore brengen. In Zweden en Noorwegen zie je ze ook in tuinen, zoals dat in Nederland met zanglijsters het geval is.
Nieuwjaarsgroet Vrienden Rembrandtpark
Het bestuur van de Vereniging Vrienden van het Rembrandtpark wenst u een fijne jaarwisseling en een gelukkig 2020!
Vogel van de maand: de staartmees
In de maand december vertoeven er groepjes staartmezen in het park. De staartmees is een schaarse broedvogel in het park, maar als de herfst aanbreekt wordt het bestand aangevuld met soortgenoten uit gebieden ten noorden en noordoosten van ons land.
De naam dankt de vogel aan zijn opvallend lange staart. Het is een overwegend wit/rose vogel aan de onderzijde en van boven zwart/rose. Voorts heeft hij een brede zwarte baan boven de ogen. Het geluid van deze mees is heel bescheiden. Aangezien ze in groepjes leven, is het lokken van een partner door luide zang ook niet noodzakelijk. In deze tijd van het jaar trekken staartmezen ook op met verwante familieleden, zoals de pimpel- en de koolmees. In ons land is de staartmees een standvogel, d.w.z. hij blijft het hele jaar in de buurt van zijn broedgebied. In Noord-Europa hebben staartmezen vaak een geheel witte kop, in de winterperiode zijn die dan ook in ons land te zien.
De vogeltjes vallen vooral op als ze met hun lange staart oversteken van de ene naar de andere boom. Ze vliegen dan veelal niet als groep tegelijk daarheen, maar het ene individu volgt kort achter elkaar het andere individu. Staartmezen komen niet snel op voedertafels en dat komt door hun voedselkeuze; ze eten vooral insecten en spinnetjes.
In het vroege voorjaar vallen de groepjes uiteen in paren. Ze beginnen al snel na de vorst met nestbouw, dit temeer omdat het nest vaak verborgen zit in groenblijvende bomen of struiken. Het nest is bolvormig en bekleed met allerlei zachte onderdelen: veertjes, pluizen, mos, insectenspinsels en bastreepjes. De man voert meestal het materiaal aan en het vrouwtje bouwt daarvan het nest. De toegang tot het nest zit bovenin het bolletje. Dan blijkt die staart wel lastig en in de loop van de broedtijd krijgt die staart zodoende een verfomfaaid uiterlijk. Ze leggen 5-16 eitjes in het nest, dus als die uitkomen en gaan opgroeien wordt het een heel gedrang in dat nest. Het broeden duurt bij deze mees twee weken. Er zijn meestal twee broedsels per jaar. De jongen van het eerste broedsel gaan dan vaak meehelpen met het voeren van de jongen van het tweede broedsel. Tot de winter blijft de hele familie vaak bijeen. Ze slapen ook in groepsverband, dicht tegen elkaar aan gedrukt op een tak. Dat scheelt warmteverlies.
Door hun voedselspecialiteit kunnen strenge winters vaak grote sterfte onder deze soort teweeg brengen. Verwante soorten als Koolmezen en pimpelmezen schakelen dan grotendeels over op zaden en zodoende komen ze vaak op voedertafels op balkons en in tuinen af.
Vogel van de maand: de vink
Zoals op de twee foto’s te zien is, is er een groot verschil tussen het mannetje en het vrouwtje bij de vink. Zoals gebruikelijk bij vogels heeft het mannetje het kleurrijkste verenkleed. De kleuren van het vrouwtje hebben ook een doel: zij bebroedt de eieren en moet in die tijd zo min mogelijk opvallen om belagers niet op het nest attent te maken. Het mannetje laat zich voor en tijdens de broedtijd heel vaak horen. Het liedje staat in de literatuur dan ook bekend als ‘de vinkenslag’. Als je de foto’s goed bekijkt, valt bij beide vogels de brede witte baan op de vleugels op. Die is met uitgeslagen vleugels dus nog opvallender. In deze periode van het jaar zijn veel vinken op reis. Vinken reizen graag in groepen en in de wintermaanden zoeken ze graag gezamenlijk naar voedsel, dit verhoogt ook het succes op het vinden ervan. Die banen op de vleugels helpen de vogels dan bij elkaar te blijven, zeker als de lichtomstandigheden niet optimaal zijn. In ons land zijn de broedende vinken veelal standvogel, ze blijven het hele jaar in Nederland, maar een klein deel trekt naar Frankrijk en een deel daarvan steekt zelfs bij Calais over naar Engeland. Voorts komen veel Noordoost-Europese vinken naar Nederland, of trekken alleen door ons land, om een nog zuidelijker bestemming te bereiken. Zowel het mannetje als het vrouwtje hebben witte staartveren aan de buitenkant van de staart. In opgevouwen toestand zoals op de foto’s, is dat niet te zien. Vinken hebben een golvende manier van vliegen, daardoor krijgt zo’n trekkende vinken-groep een beetje een beeld van een luchtdans.
De foto’s laten ook goed zien dat de vink een stevige snavel heeft, vergelijkbaar met de huismus. Vinken komen ook wat betreft hun grootte met huismussen overeen. Buiten het zomerseizoen eten vinken dan ook voornamelijk zaden, waarbij deze snavel goed te pas komt. In de zomer eten ze vooral insecten, dat helpt ook om de verengroei na de rui van de benodigde grondstoffen te voorzien. De jongen krijgen vrijwel alleen insecten te eten van de ouders.
De vink is een echte bosvogel die graag wat hoger in de boom zijn zangpost heeft. Het nest wordt over het algemeen ook op een hogere plek gebouwd dan de meeste zangvogels doen. Dat nest hangt doorgaans in de vork van een tak. De vink broedt zo’n twee weken op vier à vijf eitjes. In het begin van het Rembrandtpark broedden er nog geen vinken in het park, maar naarmate het bomenbestand wat ouder werd en de bomen dus een stuk forser, begonnen zich stapsgewijs vinken in het park te vestigen om te broeden. Dat is in Nieuw-West ook goed te merken; nu de straatbomen wat forser uitgegroeid zijn, nestelen inmiddels ook hier en daar vinkenpaartjes in de straat- en laanbeplantingen.
Vogel van de maand: de (Vlaamse) gaai
Officieel heet deze vogel nu gaai, vandaar de haakjes om Vlaamse, maar veel mensen noemen hem nog steeds Vlaamse gaai. Deze vogel behoort tot de familie van de kraaien. Die is doorgaans weinig kleurrijk, maar de Vlaamse gaai vormt daar een uitzondering op. Vooral de blauw-zwarte vleugeldekveertjes springen direct in het oog. Daarnaast is op zijn vleugels veel wit te zien en ook aan de basis van zijn staart. Bij zijn kop springt meteen de zwarte baardstreep in het oog. De gespikkelde kopveertjes kan de gaai ook nog opzetten, dat doet hij als hij erg opgewonden raakt.
Dat deze vogel verkozen is tot vogel van de maand, komt omdat er in oktober altijd een invasie van gaaien uit noordoost Europa in Nederland terecht komt. Onze eigen gaaien zijn doorgaans standvogel, die blijven dus het jaarrond in Nederland. Die noordoostelijke gaaien moeten wel wegtrekken om de winter daar te overleven, niet zozeer de kou, als wel het sneeuwdek dat genoeg voedsel vinden dan heel moeilijk maakt. Gaaien zijn geen echte grote afstandsvliegers, maar door over een langere periode steeds een flink aantal kilometers te vliegen, kom je tenslotte ook in Nederland aan.
Hun voedsel bestaat voor het grootste deel uit insecten (90% buiten de winterperiode), vooral rupsen, maar met het invallen van de herfst schakelen ze over op allerlei vruchten. Ze verzamelen dan ook flinke hoeveelheden eikels en beukennootjes, die ze begraven. Als je in deze tijd een gaai met een eikel in de snavel ziet langs vliegen, weet je dat hij op weg is om die ergens onder de grond te verstoppen als wintervoorraad. Niet al die begraven noten worden echter opgegeten, zodat er dankzij de gaaien hier en daar nieuwe bomen ontspruiten in het voorjaar. De gaai wordt hierdoor ook wel de bosbouwer onder de vogels genoemd. In de herfst zijn de vogels in flinke aantallen aanwezig en zijn ze ook erg luidruchtig. Krijsend zitten ze elkaar dan vaak achterna. In het broedseizoen zijn er maar sporadisch gaaien in het park te zien. Als broedvogel zijn ze minder voorkomend dan zwarte kraaien of eksters, maar ze zijn in de lente ook veel stiller en schuwer. Wie geluk heeft kan soms horen dat gaaien in het voorjaar ook kunnen zingen. Een heel bescheiden liedje voor zo’n flinke vogel, en het geproduceerde geluid draagt dan ook niet ver. Zodoende valt de gaai ook onder de zangvogels.
Gaaien krijgen vaak de schuld van het leeghalen van andere vogelnesten, maar vogels die hun nest goed verstoppen blijken maar weinig last van gaaien te hebben. De meeste eieren of jongen eten de gaaien uit houtduifnesten. Die liggen vaak open en bloot tussen de boomtakken en als er even geen oudervogel aanwezig is, dan is een gaai er snel bij. Gezien de houtduifpopulatie heeft dat geen enkel effect op de aantallen houtduiven. Nu o.a. eikenprocessierupsen steeds meer opdringen, mogen we blij zijn met zulke rupsenliefhebbers.
Oproep tot steunen volksinitiatief om parken openbaar toegankelijk houden
Het bestuur van de Vereniging Vrienden Rembrandtpark steunt de Amsterdamse actiegroep Mokum Reclaimed die zich inzet voor de openbare toegankelijkheid van stadsparken en -pleinen.
We roepen onze leden en sympathisanten op om zich in het volksinitiatief te verdiepen en indien mogelijk te steunen door te ondertekenen.
Dit is de website van Mokum Reclaimed met de uitleg: https://www.mokum-reclaimed.nl/
Dit is de link om naar de ondertekening te gaan: https://v45.os-surveys.nl/mrIWeb/mrIWeb.dll?I.Project=O15205_9&I.user1=stemmen&Id=1
Abonneer U!
Search
Categorieën
- Algemeen (206)
- Bomenkap (32)
- Herinrichting (15)
- Natuur in het park (71)
- Nieuwsbrief (8)
- Verkeersweg (31)
Kalender
M | T | W | T | F | S | S |
---|---|---|---|---|---|---|
1 | 2 | 3 | 4 | 5 | ||
6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | 12 |
13 | 14 | 15 | 16 | 17 | 18 | 19 |
20 | 21 | 22 | 23 | 24 | 25 | 26 |
27 | 28 | 29 | 30 | 31 |