Natuur in het park
Vogel van de maand: de knobbelzwaan
Dit keer eigenlijk geen vogel van de maand, maar een vogel van de maanden juli/augustus.
De knobbelzwaan is een grote witte vogel met een oranje snavel en daarboven een zwarte knobbel. Die knobbel heeft de vogel zijn naam bezorgd. Bij het mannetje is die knobbel wat groter dan bij het vrouwtje. Knobbelzwanen leven in paren. De jongen blijven tot einde van de winter bij hun ouders. Je kunt dan dus van een familieverband spreken.
In de winter kun je in ons land ook nog twee andere zwanensoorten; de wilde zwaan en de kleine zwaan zien. Die hebben gele snavels, dus het oranje is een duidelijk onderscheid.
De knobbelzwaan is (nog) geen broedvogel in het Rembrandtpark, maar er wel regelmatig te zien. In de wintermaanden wordt de Nederlandse populatie aangevuld met vogels uit het Oostzeegebied.
Onze broedvogels zijn afstammelingen van siervogels, die werden gehouden bij grote landhuizen en op boerenbedrijven. Daar werden ze gehouden voor de veren en de verkoop aan watervogel-liefhebbers. Toen na W.O. II het tekort aan donsveren was verholpen, werden veel knobbelzwanen losgelaten. Zo ontstond vanaf 1948 een in het wild levende en broedende populatie knobbelzwanen in ons land.
Knobbelzwanen krijgen doorgaans vier jongen, maar 6 of 8 komt ook geregeld voor. Aan die jongen is nog iets te zien; er zijn geheel witte jongen en er zijn grijze jongen. De witte jongen zijn afstammelingen van Poolse zwanen, die vanwege hun witte dons erg in trek waren. Sommige zwanenparen zijn van gemengde afkomst, dan zie je voor een deel (West-Europese) grijze jongen en voor een deel witte jongen.
Knobbelzwanen eten vooral gras, daarnaast ook waterplanten.
Van juli tot en met september verzamelen de knobbelzwanen zich op ruilocaties met groot water, zoals het Noordzeekanaal en de zijhavens, de randmeren van het IJsselmeer en de Zeeuwse meren.
Zwanen verliezen in de ruiperiode binnen enkele dagen al hun slagpennen, waardoor ze dan dus niet kunnen vliegen. Voordat de nieuwe veren voldoende zijn uitgegroeid, zijn er dan al weer zes weken verstreken. Dat is dus voor die zwanen een gevaarlijke periode, want ze kunnen alleen door zwemmen aan gevaar proberen te ontkomen. Ook ganzen en eenden kennen zo’n ruiproces met het verlies van alle vliegveren.
Momenteel is in het park te zien dat wilde eenden daar een andere oplossing voor hebben gevonden. De felgekleurde mannetjes eenden ruien eerst al die mooi gekleurde veren voor bruine veren, zoals de vrouwtjes die hebben. Zo lijkt het nu of er in het park alleen maar vrouwtjes eenden rondzwemmen, maar het zijn vaak verkleurde mannetjes eenden. Dat kun je alleen nog aan hun snavelkleur zien. Mannetjes hebben een geel/groene snavel en vrouwtjes eenden een oranje/bruine snavel. In dat bruine verenpak kunnen ze zich dan in de oevervegetatie goed onzichtbaar maken als er gevaar dreigt.
Teun van Dijk
Vogel van de maand: de fitis
In een eerdere vogel van de maand kwam de tjiftjaf voor het voetlicht. Een soort die al vroeg uit het zuiden in ons land terugkeert. Niet lang daarna komen ook de fitissen weer terug. Die hebben dan een reis van zo’n 11.000 km achter de rug, vanuit tropisch Afrika. Een respectabele reis voor een vogeltje van 8 gram!
Uiterlijk lijkt de fitis heel erg op de tjiftjaf, alleen de geelgroene tinten zijn typisch van een fitis. De onderzijde is vuilwit met een gelige tint. Over de kop loopt boven het oog een lichte baan. De bovenzijde is grauwbruin met olijf-geelgroene tint. Het is een beweeglijk vogeltje van 11 cm lang. Hij zingt vaak onder het foerageren. De zang lijkt helemaal niet op die van de tjiftjaf (die in feite net als de koekoek, steeds zijn eigen naam roept). Het liedje van de fitis is echt melodieus en doet denken aan een naar de grond dwarrelend herfstblad op een mooie rustige herfstdag.
Terwijl de tjiftjaf zich vaak ophoudt in en rond grote bomen, heeft de fitis een voorkeur voor jonge bomen en struiken. De grootste kans een fitis in het Rembrandtpark aan te treffen is dan ook rond de schooltuin of bij de voormalige heemtuin, gelegen tussen de twee bruggen bij de kinderboerderij.
De fitis is een echte insecteneter en dat is ook de reden voor zijn verre reis naar tropisch Afrika, want anders zou hij ’s winters in ons land verhongeren. Fitissen nestelen tussen de kruiden onder de bomen. Daar bouwen ze een mooi bolvormig nest, waar het vrouwtje 6-7 eitjes in legt. Die worden twee weken bebroed door het vrouwtje. Als de jongen 12 – 16 dagen oud zijn, vliegen ze uit. Fitissen broeden maar één keer per jaar.
Na de broedtijd volgt de rui, waarna de vogel met een geheel nieuw verenpak aan de grote reis naar Afrika kan beginnen.
Teun van Dijk
Vogel van de maand: de nijlgans
De nijlgans is geen echte gans, maar behoort tot een familie die tussen de ganzen en de eenden in zit. De naam van de vogel geeft precies aan waar die vogel vandaan komt, nl. uit het Nijldal. De vogels die we nu in ons land zien, zijn afstammelingen van ontsnapte vogels uit een watervogelcollectie in Den Haag aan het eind van de zestiger jaren.
Het mannetje en vrouwtje hebben nagenoeg dezelfde tekening. Het eerste dat aan de vogel opvalt is het donkerbruine oogmasker, en als hij vliegt de witte velden op beide vleugels. De buik en borst zijn lichtbruin gekleurd, net als de onderkant van de hals. De bovenkant van de hals en kop zijn donkerder van kleur met een donkerbruine kraag op de kleurovergang. De lichte borst heeft een donkerbruine vlek. De rug en vleugels zijn kastanjebruin, de staart is zwart en de poten zijn donkerroze.
De oude Grieken en Romeinen hielden deze vogels al. Je ziet ze het hele jaar door, altijd in paren rondstappen en vliegen. Als deze vogels in de ruiperiode vrijwel gelijktijdig al hun slagpennen verliezen, kunnen ze daardoor bijna zes weken niet vliegen. Een aantal Nijlganzen zoekt dan een veilige plaats om die periode door te kunnen komen. Dan zie je soms een groep Nijlganzen van tientallen vogels, zoals in de Osdorper Binnenpolder, waar veel ganzen de rui doormaken.
In tegenstelling tot echte ganzen broeden Nijlganzen graag hoog, b.v. bovenin een knotwilg of in een nest dat bedoeld is voor ooievaars, zoals op de schooltuin. Ook nestelen ze in grote ekster- en kraaiennesten hoog in bomen. De jongen moeten dan een grote luchtsprong maken om de wereld te gaan verkennen. Een avontuurlijk levensbegin dus, maar dankzij hun lage gewicht en de zachte ondergrond loopt de landing doorgaans goed af. De ouders verdedigen hun jongen heel fel en zijn vaak ook heel agressief tegen andere vogels. Als de jongen eenmaal 10 weken oud geworden zijn, verdrijven de ouders ze uit hun territorium.
In het park zie je vaak Nijlganzen met grote gekleurde ringen rondlopen. Daarop staan afleesbare letters en cijfers. In het hele land worden Nijlganzen met die kleurringen sinds 2010 gevolgd op hun omzwervingen, om daar een goed beeld van te krijgen. Ook zonder verrekijker zijn die ringen doorgaans af te lezen.
U kunt de levensgeschiedenis van een nijlgans ontvangen wanneer u via de website www.geese.org of www.frank-majoor.nl daarvan de volgende gegevens doorgeeft: 1) de kleur van de ring, 2) de letter of het cijfer daarop, 3) of de ring om de linker of de rechterpoot zit.
Teun van Dijk
Vogelexcursie zondag 27-2-2022
Op zondag 27 februari willen we, als de coronaregels geen roet in het eten gooien, weer een vogelrondleiding door het park houden.
We vertrekken om 10.00 uur vanaf de ingang van de kinderboerderij. Omdat het aantal deelnemers wel begrensd is, is aanmelding voor deze excursie noodzakelijk.
Dit kan via e-mail: tr.vandijk@planet.nl of telefonisch via 020-6141492
Als het weer langdurige regen te zien geeft, zal de excursie geen doorgang vinden. Het meenemen van een verrekijker verdient wel aanbeveling. (misschien van een bekende lenen)
Kans dat we deze vogel op onze rondwandeling treffen. Wat zou het voor vogel zijn?
Vogel van de maand: de buizerd
De buizerd is een vogel met een heel variabel verenkleed; van donkerbruin tot bijna geheel crèmekleurig en alles wat daar tussen zit. Hoe lichter de vogel gekleurd is, hoe noordelijker zijn gebied van oorsprong doorgaans is. In de herfst komen grote aantallen buizerds vanuit Noord- en Oost-Europa naar ons land en een groot deel daarvan blijft hier overwinteren.
Ook in het Rembrandtpark verblijven in de winter vaak twee buizerds. Een tijdlang heeft er ook een paartje in het park gebroed, maar nadat hun nest door een storm uit de boom werd geblazen zijn nieuwe nestplaatsen op niets uitgelopen.
Een buizerd eet vooral dode dieren. Daarnaast eet hij ook kleine zoogdieren, grote slakken, regenwormen en grote insecten. Bij het zoeken naar voedsel maakt de buizerd vaak gebruik van thermiek (opstijgende warme lucht) en kunnen we zo’n vogel boven het park rondjes zien draaien. Het zijn echte zweefvliegers, die met hun lange brede vleugels zo aardig wat energie weten te besparen. In hun zoektocht naar voedsel zitten ze vaak ook graag op een stevige paal, hek of op de onderste takken van een boom, waarbij ze de bodem scherp in de gaten houden.
Buizerds houden van een afwisselend landschap; bosjes en open stukken, met solitaire bomen. Het Rembrandtpark past prima in dat plaatje. In het najaar en voorjaar kunnen op heldere dagen meerdere buizerds tegelijk boven het park cirkelen, tot zo’n tien aan toe. Dat het sinds de corona-uitbraak in het park steeds drukker is geworden met mensen en honden, doet de kans om er buizerds te treffen echter sterk afnemen.
In de jaren zestig is er een slachting onder buizerds aangericht door het gebruik van DDT, een pesticide die doordat de buizerd graag dode dieren eet, veel slachtoffers maakte. Daarna is de populatie zich, toen DDT in 1968 in ons land verboden werd, langzaam gaan herstellen.
Aanvankelijk broedden buizerds vooral op de zandgrondgebieden van Nederland, maar na het herstel van de populatie gingen ze zich ook in het westen en in de nieuwe provincie Flevoland vestigen.
De buizerd maakt een geluid, dat doet denken aan een miauwende kat. Buiten het broedseizoen zijn het doorgaans zwijgzame vogels. Het mannetje is 51 cm lang en het vrouwtje 56 cm. Ze hebben een spanwijdte van 1,15 – 1,20 m.
Teun van Dijk
Vogel van de maand: de putter
De putter is een familielid van de eerder besproken vink. Hij wordt ook wel distelvink genoemd. Die naam hangt samen met zijn favoriete voedsel: distelzaden.
Aan de forse snavel van deze vogel is al te zien dat het een echte zaadeter is. Die zaden verzamelt de putter zowel op de bodem, als in hogere kruiden en boomkronen.
Het is een vogel die we vooral kunnen treffen in de binnenduinrand, waar hier en daar de zomerverblijven van rijke families staan. Sinds de vogelsoort tot de beschermde vogels is gaan behoren (voorheen werden ze vaak gevangen om te dienen als kooivogel), is de populatie steeds verder toegenomen.
In Nederland is de vogel een standvogel, maar in de herfst wordt onze populatie aangevuld met vogels uit Noordoost-Europa. Dan hebben we ook goede kans om putters in het Rembrandtpark te treffen. Ze foerageren graag in kleine groepjes van 10 tot 20 vogels. In het park richten ze zich vaak op elzen met hun elzenproppen. Zulke bomen staan rond de schooltuin en de kinderboerderij, en aan de zuidkant van het park bij het schildpaddeneiland.
De vogel doet eerder aan een tropische vogelsoort denken dan aan een Nederlandse, vanwege zijn kleurrijke verenpak. Afgezien van zijn snavel heeft hij een rood aangezicht, met witte wangen en een zwart petje en achterhoofd. De vleugels zijn zwart met gele velden en de rug is lichtbruin, evenals de borst. Ook de staart is zwart. De buik is licht crème.
Een leuke anekdote vertelt, dat deze vogel er bij de schepping als laatste bekaaid afkwam, toen God de vogels hun kleuren gaf. In alle potjes zat nog net een restantje en zo kreeg de putter zijn samenraapsel van kleuren.
De naam ontleent de putter aan de tijd dat hij vaak als kooivogel werd gehouden. De vogel werd geleerd om met een vingerhoedje aan een kettinkje zijn drinkwater te putten. Te zien op het schilderij ‘De Putter’ van de hand van Fabritius in het Mauritshuis.
Ook in Amsterdam vertoont de soort een langzame toename. Dat komt niet alleen doordat hij thans beschermd is, maar ook doordat men op een natuurvriendelijker manier onkruiden is gaan bestrijden en er nu ook in de stad meer voedsel voorhanden is. Dus op zeker moment zullen ze vast ook in het Rembrandtpark gaan broeden. Net als de vink maken ze hun nest graag in grotere bomen.
Teun van Dijk
Vogel van de maand: de ijsvogel
De ijsvogel is een onregelmatige bezoeker van het Rembrandtpark. De meeste kans om er eentje bij één van de waterpartijen in het park te treffen is tussen augustus en maart. Dat is de periode dat jonge ijsvogels gaan rondzwerven, op zoek naar een eigen territorium.
Met zijn blauw/oranje uiterlijk is de ijsvogel een tropisch aandoende vogelsoort. Door zijn blauwe bovenzijde wordt hij in de volksmond ook wel ‘de blauwe schicht’ genoemd. IJsvogels vliegen namelijk in een rechte lijn pijlsnel op hun doel af.
Het vrouwtje is net zo mooi gekleurd als het mannetje. Het enige verschil tussen de beide geslachten is dat het vrouwtje een oranjekleurige ondersnavel heeft en het mannetje een geheel zwarte snavel.
IJsvogels broeden in steile wanden, daarin graven ze met hun snavel en poten een tunnel van zo’n 75 cm lang. Aan het einde van die tunnel komt een verbreding: de nestkamer.
Door die steile wand kunnen ratten en marterachtigen niet bij de nestgang komen en zit de broedende vogel met het broedsel veilig. Soms voldoen ook andere plekken aan de veiligheidseisen, en broeden ijsvogels graag in wortelkluiten van omgewaaide bomen die dicht bij een watergang liggen.
IJsvogels leven van kleine visjes. Vaak speuren ze vanaf een over het water hangende tak naar mogelijke prooien onder water. Die vangen ze dan in een razendsnelle duik met hun snavel. Die snavel is dan ook even groot als hun kop zelf.
Bij het horen van de naam ijsvogel denken veel mensen dat deze vogelsoort goed tegen ijs kan, maar nee, die naam is ontleend aan de blauwachtige kleur die ijs kan aannemen. IJs op het water is juist het schrikbeeld van elke ijsvogel; ze kunnen niet jagen. Veel vissen gaan dan namelijk dicht bij de bodem op grotere diepte rondzwemmen en worden onbereikbaar voor de ijsvogels. Zolang er wakken in het ijs zitten, maken de ijsvogels echter nog een goede kans. Dan kunnen vissen het onder water ook benauwd krijgen en zwemmen ze naar zo’n wak om lucht te kunnen happen.
Bij strenge winters, zoals in 2016, toen het een week flink vroor en er constant een harde wind stond, stierf in ons land bijna ¾ van de ijsvogelpopulatie. Die vorstperiode kwam aan het einde van de winter, en dan heeft de vogel niet veel reserve meer; onder zo’n straffe wind ook nog eens op temperatuur blijven kost heel veel energie.
In de winter van 2020/2021 is de ijsvogelpopulatie landelijk weer gehalveerd is onlangs vastgesteld.
Vaak hebben ijsvogels twee broedsels per jaar en soms zelfs wel drie. De vogels die de winter overleefd hebben kunnen de populatie dan weer omhoog brengen en als er niet meteen weer een strenge winter volgt kan de populatie langzaam gaan herstellen.
De laatste jaren zijn er op vele plaatsen in Amsterdam broedwandjes voor ijsvogels aangelegd, daardoor is er nu zeker geen gebrek meer aan mogelijke broedplekken.
Teun van Dijk
Vogel van de maand: goudhaantje – vuurgoudhaantje
Het goudhaantje is het kleinste Europese vogeltje. Het weegt 5 à 6 gram. Het vogeltje is geen broedvogel in het Rembrandtpark, maar juist in deze herfstmaanden komt een groot aantal hiervan vanuit Scandinavië, de Baltische Staten en vanuit nog oostelijker streken naar Nederland. Dan zijn ze ook in het Rembrandtpark te zien. Van die trek merken we niet veel, want het zijn echte nachttrekkers.
Deze vogeltjes leven vooral in naaldbossen en gemengde bossen. In de herfst/winter-periode sluiten ze zich graag aan bij groepjes mezen. Het geluid van deze vogel is een heel hoog sie-sie-sie-sie.
Het zijn heel beweeglijke vogeltjes, ze zitten geen minuut stil. Buitelend in alle mogelijke houdingen zijn ze op zoek naar insecten en spinnetjes. Het zijn geen bezoekers van voedertafels.
Ze zijn gevoelig voor sneeuw, want dan wordt hun voedsel moeilijk bereikbaar en doordat ze nauwelijks een vetvoorraad hebben, sterven er dan vele. Het goudhaantje moet dagelijks zijn lichaamsgewicht aan voedsel eten; als de dagen steeds korter worden en beschikbare insecten goed verborgen zitten, wordt dat een hele opgave.
Het goudhaantje heeft een fel geel gekleurde kruin, die begrensd wordt door een zwarte streep. Het lijfje is lichtgrijs/groen. De vleugelveren hebben gele randjes en er lopen twee witte baantjes over de vleugels. De staart is donker grijs/groen. Het vogeltje heeft een spitse snavel, waarmee hij als met een pincet zijn voedsel weghaalt uit de kleinste spleetjes.
Onze eigen goudhaantjes zijn standvogels, d.w.z. ze blijven het gehele jaar in ons land. Het aantal goudhaantjes dat in de herfst ons land komt bezoeken wisselt van jaar tot jaar flink in aantal.
Het goudhaantje heeft nog een directe verwant, die ook in deze periode naar ons land komt: het vuurgoudhaantje. Hij heeft dezelfde afmeting, maar verschilt van het goudhaantje door een witte wenkbrauwstreep en een zwarte oogstreep. Het vuurgoudhaantje gebruikt ons land vooral als tussenstop op zijn trektocht naar wat zuidelijker Europa. Slechts een heel klein deel overwintert in Nederland.
In 1928 werd het eerste broedgeval van een vuurgoudhaantje in Nederland vastgesteld. Door de klimaatopwarming heeft de vogel zich inmiddels vanuit het zuiden tot in Denemarken gevestigd. Buiten de trektijd is het een echte sparrenbosbewoner. In Nederland broedt deze soort op de Veluwe en in Drenthe.
Teun van Dijk
Vogel van de maand: de blauwe reiger
De blauwe reiger is geen broedvogel van het Rembrandtpark. Blauwe reigers broeden in kolonies en de dichtstbijzijnde kolonie ligt in het Sloterpark nabij de Allendelaan. Andere bekende kolonies in Amsterdam zijn Frankendael en Artis. Nabij het watersportcentrum aan de Sloterplas was jarenlang ook nog een kolonie, maar die vogels besloten zich bij hun soortgenoten aan de overzijde van de plas aan te sluiten. Je kunt de reiger dus wel een echte parkvogel noemen.
Voorheen trok een groot deel van de reigers in de herfst naar zuidelijker gebieden, maar door steeds zachtere winters groeide de laatste decennia het aantal overwinteraars. Die overwinteraars krijgen wel aanvulling van soortgenoten uit Duitsland en Scandinavië. De vogels die wel wegtrekken vliegen zelfs helemaal naar de Canarische Eilanden. Dit weten we doordat ze geringd worden.
De overwinteraars in onze stad beginnen soms al in december met het oplappen van hun nest; soms zitten ze daarom al met de kerstdagen op de eieren. Reigers beginnen na het leggen van het eerste ei meteen met broeden, zodat de jongen niet tegelijk uit het ei kruipen. Bij slechte voorjaarsomstandigheden wordt het kleinste jong vaak door de oudste twee opgegeten. Reigers leggen 3 tot 5 eieren. Ze gaan niet allemaal tegelijk broeden, zodat je in een kolonie nesten met reigers in allerlei leeftijdsfasen ziet. Doorgaans houdt na het uitkomen van de eieren één oudervogel de wacht op het nest, terwijl de partner op jacht gaat.
Als de jonge vogels uiteindelijk uitvliegen zijn ze nog lang als jong te onderscheiden van de volwassen vogels, doordat eerstejaars-reigers een geheel grijze hals hebben, terwijl die van de ouders wit is. Ook hebben jonge reigers een donkere snavel, terwijl die van oudere vogels geheel of merendeels geel/oranje is. De grote slagpennen zijn donkerblauw, de dekveren van de vleugels zijn lichtblauw gekleurd. Boven het oog hebben ze een donker vlak over hun kop lopen. De kruin is wit. De borst en buik zijn lichtgrijs. Volwassen reigers hebben in het voorjaar lange sierveren op borst en rug.
Het voedsel van reigers bestaat uit vis, amfibieën (kikkers, salamanders), kleine zoogdieren, jongen van watervogels (ook wel pullen genoemd), sprinkhanen en grote (water)kevers. In de stad profiteren ze vaak van door mensen aangeboden ééndagskuikens, slachtafval e.d.
Tegenwoordig zijn reigers het hele jaar rond beschermd.
Teun van Dijk
Vogel van de maand: de ekster
De ekster is een lid van de familie van kraaiachtigen. Net als zijn verwanten, de zwarte kraai en de kauw, leven deze vogels hun hele leven met dezelfde partner. De ekster is opvallend door zijn luidruchtigheid en zijn staart die even lang is als zijn lijf. Ook zijn verenkleed doet hem in het oog springen; de borst is zwart, net als de kop, rug, staart, snavel en poten. Zijn buik is wit evenals zijn schouderveren. De zwarte veren kunnen onder invloed van het zonlicht groen of blauw-paarsachtig oplichten.
Vanaf januari beginnen de eksters aan het herstel van hun nest. Ze gebruiken vaak een nest van een eerder jaar. Dat nest krijgt ook een dakconstructie. Al met al wordt het een flink bouwwerk, meestal in de kroon van een boom. Behalve een nest voor de eieren bouwen eksters ook zogenaamde speel- of slaapnesten. Daar ontbreekt dan het dak veelal en ze ogen doorgaans wat onafgemaakt. Eksternesten worden ook vaak gebruikt door uilen en roofvogels, zoals de torenvalk, die zitten dan goed verborgen en worden niet gepest door alarmerende zangvogels.
De eksters zijn tegenwoordig beschermde vogels, maar door hun slechte naam is dat lang niet het geval geweest. Jagers schoten in het voorjaar vaak met hagel door eksternesten, maar doordat die nesten ook een uil of een torenvalk konden huisvesten, vielen er ook andere onwenselijke slachtoffers. Gelukkig wordt er tegenwoordig genuanceerder naar de eksters gekeken. De vogelnesten die door eksters leeggeroofd worden, zijn vaak slecht verborgen. Door die predatie krijgen vogels met goed verborgen nesten betere overlevingskansen. Eksters hebben per jaar maar één broedsel, terwijl veel zangvogels vaak meerdere broedsels hebben. Een rover zal ook nooit de hele populatie van zijn prooien uitroeien, want dat zou z’n eigen doodvonnis betekenen. Zwerfkatten brengen veel meer slachtoffers teweeg, dan de hele eksterpopulatie.
In de natuur vervult de ekster een belangrijke rol als opruimer. Het zijn echte alleseters: ze eten vruchten, zaden, dode dieren (slachtoffers van ziekte of het verkeer), muizen, insecten en eieren en jongen van andere vogels.
Het park is een ideaal verblijfgebied voor eksters – open delen voor voedsel, bosschages voor broedgelegenheid en voedsel. Het zijn standvogels, die het gehele jaar in de buurt van hun nestplaats rondhangen.
Buiten de broedtijd slapen de eksters, net als de andere kraaiachtigen, vaak in een groep bijeen. Wel is die groep veel kleiner dan bij zwarte kraaien en kauwen. De eksters vliegen in paren naar de slaapplaats, zodat het minder opvalt, zeker als je dat vergelijkt met kauwen die in aangroeiende groepen rondvliegen en dan op zeker moment naar de slaapplek doorvliegen.
Teun van Dijk
Abonneer U!
Search
Categorieën
- Algemeen (204)
- Bomenkap (32)
- Herinrichting (15)
- Natuur in het park (70)
- Nieuwsbrief (8)
- Verkeersweg (31)
Kalender
M | T | W | T | F | S | S |
---|---|---|---|---|---|---|
1 | 2 | 3 | ||||
4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 |
11 | 12 | 13 | 14 | 15 | 16 | 17 |
18 | 19 | 20 | 21 | 22 | 23 | 24 |
25 | 26 | 27 | 28 | 29 | 30 |